Engels : Nederlands
talented = getalenteerd
intelligent = intelligent
confident = zelfverzekerd
positive = positief
active = actief
cheerful = vrolijk
warm = hartelijk
fun = leuk
to [have fun] = plezier hebben
hilarious = hilarisch
to [laugh at] = lachen om
to [get a joke] = een grap snappen
to [play a joke on] = een geintje uithalen met
to [tell jokes] = moppen vertellen
funny = grappig
(to) persuade = overtuigen / overhalen
(to) encourage = aanmoedigen
(to) warn = waarschuwen
(to) invite = uitnodigen
(to) expect = verwachten
(to) allow = toestaan
(to) pick = kiezen
to [make friends] = vriendschap sluiten
(to) make up = verzinnen
to [make sure] = ervoor zorgen dat / controleren of
to [make a difference] = een verschil maken
crop = gewas
(to) escape = ontsnappen
tornado = tornado
blizzard = sneeuwstorm
hailstorm = hagelstorm
flood = overstroming
lucky break = meevaller / buitenkans
expert = deskundige
candidate = kandidaat