Engels : Nederlands
engineering = bouwkunde / machinebouw
to manufacture = vervaardigen / maken
apprenticeship = leerlingwezen / stage
craftsman = vakman
majority = meerderheid / meerderheid van de mensen
contractor = aannemer
field of expertise = werkveld
manual = handmatig
control = bediening
heavy machinery = zware machines
area = gebied
carpenter = timmerman
small workshop = kleine werkplaats
welder = lasser
mason = metselaar
electrician = elektricien
precision = precisie
to take initiative = initiatief nemen
in a specific area = op een specifiek gebied
to learn a trade = een vak leren
benefits = voordelen
to cover = bestrijken / bedekken
crane driver = kraanmachinist
to handle fire responsibly = verantwoord omgaan met vuur
profession = beroep