Engels : Nederlands
barn = schuur
blanket = deken
cause (to) = veroorzaken
continue (to) = doorgaan, verder gaan
corner = hoek
crash (to) = te pletter vallen, ineenstorten
crop = gewas
cyclone = orkaan, cycloon
emergency = noodsituatie
eyewitness = ooggetuige
first aid kit = EHBO-set
hit (to) - hit = treffen - trof(fen)
injure (to) = verwonden
millions = miljoenen
noise = geluid
prepare (to) = voorbereiden
result in (to) = tot gevolg hebben
severe = hevig, zwaar
shake (to) - shook = schudden - schudde(n)
thunderstorm = onweersbui
torch = zaklantaarn
warn (to) = waarschuwen
whimper (to) = janken, jammeren
whistle = fluitje
windy = winderig