Frans : Nederlands fini = afgelopen avoir envie de = zin hebben om le matin = de ochtend la carte = de kaart donc = dus il faut = we moeten, je moet / we moeten / je moet lourd, lourde / lourd / lourde = zwaar le sac à dos = de rugzak le pied = de voet selon = volgens pas du tout = helemaal niet perdu = verdwaald assez = tamelijk faire demi-tour = omkeren répéter = herhalen continuer = doorlopen, doorgaan / doorlopen / doorgaan jusqu’à = tot ensuite = vervolgens arriver = aankomen monter = opzetten (van een tent) / opzetten van een tent / opzetten avancer = opschieten, vooruitgaan / opschieten / vooruitgaan la solution = de oplossing