Frans : Nederlands le trafic = de handel la sucette = de lollie une affaire = een zaak lucratif / lucrative = lucratief / lonend le risque = het gevaar, het risico / het gevaar / het risico une exclusion = een schorsing les sucreries = de zoetigheid consommer = consumeren durant = gedurende décider = besluiten la cour = het schoolplein quand même = toch défendu = verboden rendre service = een dienst bewijzen en vente = te koop la boulangerie = de bakkerij le criminel = de misdadiger de plus = bovendien écrit = geschreven risquer = riskeren accepter = accepteren les drogues = de drugs la colle = het nablijven