Frans : Nederlands élever = fokken le taureau = de stier relâcher = loslaten s'adapter à = zich aanpassen aan méchant = gemeen le poulain = het veulen ils naissent = ze worden geboren / zij worden geboren transmettre = overbrengen grâce à = dankzij monter à cheval = paardrijden la beauté = de schoonheid le paysage = het landschap le marais = het moeras mener = brengen, leiden / brengen / leiden régulièrement = regelmatig rassembler = verzamelen attraper = vangen on produit = men produceert le riz = de rijst