Zijn/Haar been doet pijn.
|
Hij/Zij heeft hoofdpijn.
|
Ik heb hoofdpijn.
|
Je schouder is gedraaid.
|
Ik heb mijn been gebroken.
|
Je been is gebroken.
|
Ik heb mijn hoofd bezeerd.
|
Je hebt je hoofd bezeerd.
|
Ik heb mijn schouder gedraaid.
|
Zijn hartslag is hoog omdat hij teveel heeft hardgelopen.
|
Jouw voeten doen pijn als je teveel loopt.
|
Mijn been doet pijn omdat ik van de fiets ben gevallen.
|
Twee mensen waren gewond bij een aanrijding.
|
Eerste Hulp op school
|
Haar arm is gebroken en ze is naar het ziekenhuis gebracht.
|
Mijn borstkas doet zeer en ik heb moeite met ademhalen.
|
Zij heeft koorts.
|
Wat is er aan de hand?
|
Ik voel me niet goed.
|
Hoe voelt u zich?
|
Je hebt griep.
|