Frans : Nederlands de eerste kennismaking met = l’initiation (f) daarentegen = par contre de uitwisseling = l’échange (m) talloze = de nombreux de wedstrijd = la compétition nodig hebben = avoir besoin de / falloir heel wat = bien des zich bevinden = se trouver ontwikkelen = développer ver verwijderd = éloigné bevorderen = favoriser hetzelfde = pareil onder / bij = parmi ontmoeten = rencontrer de slee = la luge tijdens = lors de hoog = élevé taal = linguistique ongetwijfeld = sans aucun doute plaatsvinden = avoir lieu skiën = faire du ski / skier het langlaufen = le ski de fond de wintersportplaats = la station de ski de sneeuwpop = le bonhomme de neige vriezen = geler de val = la chute sneeuwen = neiger de steile piste = la piste raide de schaats = le patin de stoeltjeslift = le télésiège ruim = spacieux (on)beleefd = (im)poli het blikje = la canette de matras = le matelas het stomen = le nettoyage à sec ontvangen = accueillir de spullen = les affaires (f pl) de badplaats = la station balnéaire de kluis = le coffre-fort de benadering = l’approche (f) toestaan / toelaten = admettre waarschuwen = avertir heel slecht = lamentable (on)prettig = (dés)agréable de netheid = la propreté de gastvrijheid = l’hospitalité (f) de gezelligheid = la convivialité het ergste = le pire het bakje = la barquette de verhouding = le rapport de zonsondergang = le coucher de soleil het tij = la marée het vissen = la pêche zee = marin de kust = la côte de boei = la bouée de pier = la jetée de kwal = la méduse het zand = le sable de mossel = la moule verleiden = séduire de wijzerplaat = le cadran de verzendkosten = les frais de livraison (m pl) bestellen = commander de diepte = la profondeur de manier = la façon eerder / liever = plutôt de meerderheid = la majorité tonen = afficher de vergelijking (wiskunde) = l’équation (f) de bevestiging = la confirmation de berekening = le calcul beschikken over = disposer de gebruikelijk = habituel vanaf = dès de liefhebber = l’amateur (m) vreemd / ongewoon = insolite het horloge = la montre ingewikkeld maken = compliquer de wijzer = l’aiguille (f) de tevredenheid = la satisfaction de wijze van betalen = le mode de paiement de werkdag = le jour ouvrable bevestigen = valider de beschikbaarheid = la disponibilité een account aanmaken = créer un compte aan het winkelmandje toevoegen = ajouter au panier ruilen = échanger het gratis retourneren = le retour gratuit op voorraad = en stock terugsturen = renvoyer waarschijnlijk = sans doute scherp / streng = sévère het gerecht = le plat schadelijk = néfaste de vindingrijkheid = l’inventivité (f) toekennen = décerner ten doel hebben = viser à de kennis = la connaissance veeleisend = exigeant kook = culinaire de uitdaging = le défi de strijd / het gevecht = le combat de deskundigheid = la compétence het oordeel = le jugement de voeding = l’alimentation (f) het tv-programma = l’émission (f) het mes = le couteau beoordelen = juger overvloedig = copieux … oud = âgé de … bereiden = préparer de afwasmachine = le lave-vaisselle de gootsteen = l’évier (m) de vriezer = le congélateur het koffiezetapparaat = la cafetière de kraan = le robinet de (steel)pan = la casserole de koelkast = le réfrigérateur / frigo de broodrooster = le grille-pain de oven = le four de koekenpan = la poêle blijken (te zijn) = s’avérer het zwemmen = la baignade de schat = le trésor verzekeren = assurer voeden / in het levensonderhoud voorzien = nourrir kortom = bref de beloning = la rémunération (dwars) door / over = à travers de windmolen = le moulin à vent de klomp = le sabot gedurende = durant het koninkrijk = le royaume makkelijk in de omgang = sociable getuigen van = témoigner de de dijk = la digue voorbij = au-delà de moedig = courageux terwijl = alors que de voorloper = le précurseur het veld = le champ de werkgever = l’employeur (m) de baan = le poste ontslaan = licencier het sollicitatiegesprek = l’entretien d’embauche (m) werken = bosser (fam.) de werknemer = l’employé (m) / l’employée (f) solliciteren naar = postuler pour ontslag nemen = donner sa démission de vacature = l’offre d’emploi (f) in deeltijd werken = travailler à temps partiel