I go to school by bike.	The train leaves at 8 o'clock.	It's easy to take the underground.
Where is the nearest busstop?	Can I take a taxi from here?	I don't like flying.
We go on holiday by car.	She visits her aunt during the holidays.	We reserved a seat on the train.
What are the opening hours?	What are the sights of this town?	Can you tell me where the tourist information is?
I am lost.	Can you help me?	Can I use your cellphone?

Het is makkelijk om de metro te nemen.	De trein vertrekt om 8 uur.	Ik ga met de fiets naar school.
Ik houd niet van vliegen.	Kan ik hiervandaan een taxi nemen?	Waar is de dichtstbijzijnde bushalte?
We hebben een zitplaats in de trein gereserveerd.	Ze bezoekt haar tante tijdens de vakantie.	We gaan op vakantie met de auto.
Kunt u me vertellen waar de VVV is?	Wat zijn de bezienswaardigheden van deze stad?	Wat zijn de openingstijden?
Mag ik uw mobieltje even lenen?	Kunt u me helpen?	Ik ben verdwaald.