Engels : Nederlands
measure = maatregel
to handle / [to deal with] = omgaan met
to handle / [to deal with] = aanpakken
to handle = aanpakken / [omgaan met]
to handle = [aanpakken] / omgaan met
to reverse = omdraaien
the reverse = het omgekeerde
role reversal = rolwisseling
to pretend = doen alsof
pretence = voorwendsel
trick = truc / [streek]
trick = [truc] / streek
miser = gierigaard / [vrek]
mean = gemeen / [gierig]
mean = [gemeen] / gierig
authority = gezag
to provoke = uitlokken
sense of humour = gevoel voor humor
naughty = ondeugend
to intrude = storen
intruder = indringer
similar = gelijk
What is the [similarity] between a humpback whale and an aircraft? = overeenkomst
to apply (to) = gelden (voor)
craze = rage
to realise = beseffen
consequence = gevolg
consequently = als gevolg / daarom
to argue / [to quarrel] = ruziemaken
[to argue] / to quarrel = ruziemaken
row / [quarrel] = ruzie
[argument] / quarrel = ruzie
to offend / [to insult] = beledigen
[to offend] / to insult = beledigen
Don't [insult] me. = belediging
[offence] / inult = belediging
"\"with great vengeance and [furious] anger..." = woedend
Listen all of you, to this tale which manages to be amusing without being [offensive]. = Luister goed allemaal. Dit verhaal is amusant zonder [beledigend] te zijn.
miser = [gierigaard] / vrek