Engels : Nederlands
weather = het weer
what a beautiful day = wat een weertje
rain = de regen
(to have) lost = kwijt (zijn)
forecast = de verwachting
cloudy = bewolkt
sunny = zonnig
hail = de hagel
fog = de mist
snow = de sneeuw
thunderstorm = het onweer
bright periods = opklaringen
(to) lock = op slot doen
thin = dun
empty = leeg
usually = gewoonlijk
to [be lucky] = geluk hebben
luck, happiness = het geluk
deep = diep
low = laag
at low tide = bij eb
each = elk(e)
between, among = tussen
foliage = het groen
busy = bezig
would like to do = zou willen doen
in the morning = 's morgens
about = zo'n
15 minutes = het kwartier
male / female = het mannetje / vrouwtje
to [make clear] = laten merken
the others = anderen
some ... some ... = de een... de ander
(to) keep quiet = stilhouden
most / the most = het meest
more and more = steeds meer