Frans : Nederlands
il est une heure = het is één uur
déjà = al
tu fais = jij doet
aujourd’hui = vandaag
travailler = werken
ce matin = vanmorgen
la bibliothèque = de bibliotheek
la ville = de stad
pourquoi? = waarom?
aller = gaan
cet après-midi = vanmiddag
libre = vrij
midi = twaalf uur ’s middags / twaalf uur
inviter = uitnodigen
je vais = ik ga
chercher = halen, zoeken / halen / zoeken
le bus = de bus
arriver = aankomen
demie / demi = half
quelle heure est-il? = hoe laat is het?
maintenant / en ce moment = nu
à tout à l’heure! = tot straks!
pas croyable = niet te geloven
bien = goed
au soleil = in de zon
il est tard = het is laat
je suis désolé = het spijt me
on veut = we willen
le maillot de bain = de zwembroek
cher / chère = beste / lieve
la copine = de vriendin
le copain = de vriend
le collège = de middelbare school
près de = dicht bij
le matin = de ochtend, ’s ochtends / de ochtend / ’s ochtends
le cours = de les
commencer = beginnen
terminer = eindigen
l’après-midi = de middag, ’s middags / de middag / ’s middags
jouer = spelen
rentrer = naar huis gaan
dîner = dineren
le soir = de avond, ’s avonds / de avond / ’s avonds
regarder = kijken
le film = de film
écouter = luisteren naar
la musique = de muziek
aimer = houden van
adorer = dol zijn op
bisous = kusjes
tout le monde = iedereen
faire du shopping = winkelen
en ce moment = op dit ogenblik, nu / op dit ogenblik
heureusement = gelukkig
nouveau = nieuw
on y va = we gaan erheen
à pied = te voet
le cinéma = de bioscoop
toujours = altijd
la carte postale = de ansichtkaart