Frans : Nederlands
même = zelfs
désormais = voortaan
comme = zoals / net als
le pari = de weddenschap
au cours de = in de loop van
ça marche = dat werkt
se débrouiller = zich redden
en tout cas = in elk geval
forcément = per se / vanzelfsprekend
prouver = bewijzen
la générosité = de gulheid / de vrijgevigheid
en revanche / par contre = daarentegen
le détour = de omweg
prendre conscience de = bewust worden van
s’en sortir = zich eruit redden
nous nous en sommes sortis = we hebben ons eruit gered
un jour d’avance = een dag eerder
hésiter = aarzelen
confier = toevertrouwen
pourtant / quand même = toch
rejoindre = teruggaan naar / gaan naar
pas grand-chose = niet veel
grand-chose = veel
le chef d’entreprise = de bedrijfsleider / de manager
l’autostop = het liften
la valeur = de waarde
retenir = onthouden
l’occidental = de westerling
la galère = de beproeving / het afzien
aisé = welgesteld / rijk
la course = de wedstrijd / de race
le titre de transport = het vervoerbewijs / het kaartje
la capitale = de hoofdstad
tout compris = all-inclusive
la frontière = de grens
aux quatre coins du monde = Overal
faire escale = een tussenlanding maken
en plus / de plus = bovendien
plonger = duiken
impatient = ongeduldig
l’oiseau = de vogel
émerveiller = verwonderen
l’avenir = de toekomst
les jumelles = de verrekijker
à l’angle de = op de hoek van
voter = stemmen
se presser = zich haasten
disparaître = verdwijnen
a disparu = is verdwenen
le curieux = de nieuwsgierige
curieux = nieuwsgierig
comparable = vergelijkbaar met / vergelijkbaar
donc / alors = dus
l’écran tactile = het touchscreen
le paysage = het landschap
dévoiler = onthullen
évident = voor de hand liggend
la prise = het stopcontact
concevoir = ontwerpen
conçu = ontworpen
à la veille de = aan de vooravond van / vlak voor
rural = landelijk
la borne = de paal / de zuil
en effet = inderdaad
libre-service = zelfbediening
faire la queue = in de rij staan
l’époque = de tijd / het tijdperk
ajouter = toevoegen
l’empereur = de keizer
autrefois = vroeger
la bataille = de veldslag / de slag
la guerre = de oorlog
le roi = de koning
la reine = de koningin
la paix = de vrede
atteindre = bereiken
poursuivre = vervolgen
la subvention = de subsidie
se cumuler = zich opstapelen
l’utilité = het nut
parcourir = afleggen
en faveur de = ten gunste van
à la charge de = voor rekening van
avantages = voordelen
sonore = geluids
la gamme = het scala
la convention = de overeenkomst
le carburant = de brandstof
l’accès = de toegang
à savoir = namelijk
alors = toen
ainsi = zo
le commerçant = de winkelier
procéder = handelen / te werk gaan
urbain = stedelijk
remplir = invullen
repérer = vinden / ontdekken
l’achat = de aankoop
déjà = al
accueillir = ontvangen
la nuisance = de overlast
la mairie = het gemeentehuis
la lutte = het gevecht / de strijd
le soutien = de steun
s’étendre = zich uitbreiden
le pneu crevé = de lekke band
le frein = de rem
la piste cyclable = het fietspad
le guidon = het stuur
la selle = het zadel
la chaîne = de ketting
afin que = opdat / zodat
accro = verslaafd
pendant = tijdens / gedurende
muni de = voorzien van
c’est que = dat komt doordat
inédit = gloednieuw / nooit eerder verschenen
dénicher = opsporen
recruter = werven
partager = delen
rembourser = terugbetalen
le lèche-vitrine = het bekijken van etalages / winkelen
principal = belangrijkste
maîtriser = beheersen
un cdd = een tijdelijk arbeidscontract
susciter = opwekken / wekken
jusqu’à ce que = totdat
recommander = aanbevelen / aanraden
enfin = uiteindelijk / ten slotte
dévaliser = leegkopen
la tendance = de trend
l’offre d’emploi = de vacature
le poste = de baan
déposer = neerzetten / afleveren
obtenir = verkrijgen / behalen / krijgen
la mission = de opdracht
comparer = vergelijken
exiger = vereisen
exigé = vereist
disponible = beschikbaar
la rémunération = het loon / de beloning
postuler = solliciteren
payer comptant = contant betalen
faire les magasins = winkelen
la caisse = de kassa
en rupture de stock = niet meer op voorraad
les soldes = de uitverkoop
bon marché = goedkoop
d’ailleurs = trouwens
le nombre = het aantal
provoquer = veroorzaken
également = ook
presque = bijna
lorsque = terwijl / wanneer
raisonnable = redelijk
la recherche = het onderzoek
le sommeil = de slaap
la lumière = het licht
franc = eerlijk
terminer = afmaken
même si = zelfs als
consacrer = besteden
à consacrer = aan besteden
affirmer = bevestigen / beweren
entretenir = onderhouden
ranger = opbergen
insuffisant = onvoldoende
fréquent = vaak voorkomend
élevé = hoog
davantage = meer
le moyen = het middel
insister = aandringen
sur insister = op aandringen
lors de = tijdens
réduire = verminderen
conseiller = aanraden
quant à = wat … betreft
la moyenne = het gemiddelde
se passer de = iets buiten kunnen
quelque chose = iets kunnen missen
le fournisseur d’accès à internet = de internetprovider
ne quittez pas = blijf aan de lijn
composer un numéro = een nummer intoetsen
raccrocher = ophangen
le coup de fil = het telefoontje
le répondeur = het antwoordapparaat