Spaans : Nederlands
el autogiro = de helikopter
el botijo = de aarden waterkruik
el corcho = de kurk
la fregona = de zwabber
el futbolĂ­n = het tafelvoetbalspel
gallego = Galicisch
los mariscos = de schaal- en schelpdieren
vasco = Baskisch
sin duda = zonder twijfel
la agencia de turismo = het instituut voor toerisme
la arcilla = de klei
la bandera = de vlag
disminuir = verminderen
el fabricante = de fabrikant
la golosina = het snoepje
el invento = de uitvinding
el maestro = de maestro
masivamente = grootschalig
mundialmente = wereldwijd
reconocido = erkend / herkend
el precursor = de voorloper