le numéro	je vais (aller)	donc
déménager	la dispute	la chance
quel, quelle	adorer	triste
tu fais (faire)	je comprends (comprendre)	vendredi
encore	en plus	le métro
rentrer	à pied	toujours
le problème	dernier, dernière	il veut (vouloir)
être d’accord	faire du shopping	aimer
vrai

dus	ik ga (gaan)	het nummer
het geluk	de ruzie	verhuizen
verdrietig	dol zijn op	welke
vrijdag	ik begrijp (begrijpen)	jij doet, maakt (doen, maken)
de metro	bovendien	nog, weer
altijd, nog altijd	lopend	naar huis gaan
hij wil (willen)	laatste, vorige	het probleem
houden van	winkelen	het eens zijn
		echt