le garage	l’entrée (f)	la porte
l’escalier (m)	l’ascenseur (m)	l’étage (m)
le meuble	la pièce	la chambre
la cuisine	la salle de bains	la salle de séjour
la fenêtre	l’armoire (f)	les toilettes (f pl)
la chaise	la table	le lit
le bâtiment	le toit	la ferme
le parking	vivre	monter
descendre

de deur	de ingang	de garage
de verdieping	de lift	de trap
de slaapkamer	de kamer, het vertrek	het meubelstuk
de woonkamer	de badkamer	de keuken
het toilet	de kast	het raam
het bed	de tafel	de stoel
de boerderij	het dak	het gebouw
naar boven gaan	wonen, leven	de parkeerplaats
		naar beneden gaan