Spaans : Nederlands
últimamente = de laatste tijd
recientemente = recentelijk
el globo = de luchtballon / de ballon
el coche = de auto
el barco = de boot
recorrer = afleggen
el campo = het platteland
la conversación = het gesprek
despertarse = wakker worden
la regla = de regel
pelear = ruziemaken
la instrucción = de aanwijzing
el club = de club
el subcampeón = tweede
junior = junior
el dúo = het duo
la modalidad = de variant
obtener = verkrijgen
el nadador = de zwemmer
la actividad = de activiteit
reseñar = verslag uitbrengen van
el traje de baño = het zwempak
sentimental = liefdes-
la preposición = het voorzetsel
el vecino = de buurman
la vecina = de buurvrouw
el acento = het accent
andaluz = Andalusisch
sonar = klinken
el globo aerostático = de luchtballon
acompañar = vergezellen
el turismo = het toerisme
activo = actief
biplaza = tweezits-
el velero = de zeilboot
tropical = tropisch
la brisa = de bries
deleitarse = genieten van
volar = vliegen
la escuela = de school
el piloto = de piloot
avanzado = gevorderd