Frans : Nederlands
oublier = vergeten
la montagne = het gebergte
la mienne = de mijne
le berger = de herder
la chèvre = de geit
on croit = men gelooft
croire = geloven
être patient = geduldig zijn
le plus connu = het bekendste
utiliser = gebruiken
en pleine croissance = in volle groei
l'odeur = de geur
goûter = proeven
autrefois = vroeger
mériter = verdienen
connaître = kennen
draguer = iemand versieren
s'ennuyer = zich vervelen
par hasard = per ongeluk
le contraire = het tegenovergestelde
la soirée = de avond
fameux = beroemd
élire = verkiezen
le vol = de vlucht
la découverte = de ontdekking
le décollage = het opstijgen
l'atterrissage = de landing
dès = vanaf
remuer = roeren
dangereux = gevaarlijk
tout le monde = iedereen
Il me plaît = ik mag hem wel
très attirant = erg aantrekkelijk
mon choix = mijn keus
se marier = trouwen
une expérience = een experiment
un équipement = een uitrusting
une chute = een val
le sommet = de top
polluer = vervuilen
se perdre = verdwalen
tuer = doden
le loup = de wolf