Frans : Nederlands
à partir de = vanaf
abandonner = verlaten
consacrer à = wijden aan
constituer = vormen
l’héritage = de erfenis
l’oeuvre = het werk
la frontière = de grens
la richesse = de rijkdom
par hasard = bij toeval
remonter à = teruggaan tot
se dérouler = zich afspelen
selon la légende = volgens de legende
à proximité de = in de nabijheid van
apprécier = waarderen
fournir = leveren
interdit = verboden
le randonneur = de trekker
le séjour = het verblijf
obtenir = verkrijgen / krijgen
offrir = bieden
partager = delen
un épi = een korenaar
un itinéraire = een reisroute
à la ferme = op de boerderij
aménager = inrichten
animaux admis = huisdieren toegestaan
l’équitation = het paardrijden
l’escalade = het bergbeklimmen
la chasse = de jacht
la dégustation de vin = de wijnproeverij
la forêt = het bos
la montagne = de berg
la pêche = het vissen
la pelouse = het grasveld
la piscine découverte = het openluchtzwembad
le parc de loisirs = het pretpark
le vignoble = de wijngaard
une auberge = een herberg
à l’issue de ma maîtrise = na afloop van mijn doctoraal examen
au bout de quatre ans = na vier jaar
auprès du service des admissions = bij het toelatingsbureau
des équipements collectifs = collectieve voorzieningen
en colocation = gezamenlijk huren
faire une demande = een verzoek doen
il est réputé être très difficile = het is bekend dat het erg moeilijk is
j’ai trouvé à me loger = het is me gelukt onderdak te vinden
promouvoir l’art contemporain = de hedendaagse kunst promoten
que représente la Cité U? = wat houdt de Cité U in?
un lieu de résidence = een plek om te wonen
le revenu = het inkomen
modeste = bescheiden
entretenir = onderhouden
poli = beleefd
se fréquenter = met elkaar omgaan
le fonctionnaire = de ambtenaar
obscur = duister
s’occuper de = zich bezighouden met
léger = licht
le regard d’adoration = de dolverliefde blik
bouger = bewegen
étonner = verbazen
ne ... guère = nauwelijks
le trésor = de schat
le mouchoir = de zakdoek
adorée = allerliefste
je crus = ik dacht
je fus = ik was
la fièvre = de koorts
la colère = de woede
se rendre compte = beseffen
une erreur = een fout
approcher = benaderen / naderen
je m’aperçus = ik zag
gros / grosse = zwaar
arriver à = bereiken
au fond = op de bodem
au-dessous de = onder
au-dessus de = boven
auprès de = bij
autour de = rond om
contester = bestrijden
côte à côte = naast elkaar
efficace = doeltreffend
en bas = beneden
en dehors de = buiten
en vue de = met de bedoeling om te
envisager = overwegen
faire ses preuves = zichzelf bewijzen
juif = joods
la confiance = het vertrouwen
la guerre = de oorlog
la paix = de vrede
la séance = de bijeenkomst
la souffrance = het lijden
lâcher = loslaten
le combat = de strijd
le moniteur = de leider
la monitrice = de leidster
le participant = de deelnemer
le projet = het plan
le soulagement = de opluchting
le voeu = de wens
musulman = moslim
proche de = nabij
quoi que = wat ook
s’entraider = elkaar helpen
semer = zaaien
tuer = doden
un adversaire = een tegenstander
un conflit armé = een gewapend conflict
un éducateur = een pedagoog
un effort = een poging
une intention = een bedoeling