Duits : Nederlands
die Umgebung = de omgeving
das Gebiet = het gebied
der Ort = de plaats
das Gepäck = de bagage
der Rugsack = de rugzak
der Campingplatz = de camping
die Sehenswürdigkeit = de bezienswaardigheid
das Abenteuer = het avontuur
der Fluss = de rivier
das Meer / die See = de zee
die Küste = de kust
die Insel = het eiland
der See = het meer
das Gebirge = het gebergte
das Tal = het dal
der Hügel = de heuvel
der Wald = het bos
erleben = beleven
übernachten = overnachten
zelten = kamperen