Duits : Nederlands
der Fachmann, der Experte = de vakman, de expert
handeln mit Gütern = goederen verhandelen, handelen in goederen
Die Folgen sind weitreichend. = De gevolgen zijn verstrekkend.
der Untergang = de ondergang
der Transporteur = de transporteur
der Frachtführer = de vrachtrijder
der Spediteur = de vervoerder
haften = aansprakelijk zijn
die Haftung = de aansprakelijkheid
haftbar = aansprakelijk
der Eigentümer = de eigenaar
der Schadenersatz = de schadevergoeding
für Schäden aufkommen = aansprakelijk zijn voor schades, een schade vergoeden
die Geschäftsbedingungen = de Algemene voorwaarden
gemäß, laut = volgens
die Ausnahme = de uitzondering
im Verhältnis zu = in verhouding tot
die Police = de polis
versicherbar = verzekerbaar
der Produktionsbetrieb = het productiebedrijf
das Transportmittel = het vervoermiddel
gewerblich = hier: professioneel
befördern, transportieren = vervoeren, transporteren
sobald = zodra
tatsächlich = daadwerkelijk
unabhängig von = onafhankelijk van
transportbedingt = hier: noodzakelijk voor het transport
der Versicherungsschutz = de dekking door een verzekering
der Versicherungsschutz erlischt = de dekking door de verzekering eindigt
der Geltungsbereich = de werkingssfeer
der Zweck = het doel, het doeleinde
die höhere Gewalt = de overmacht
der Diebstahl = de diefstal
der Leistungsumfang = de werkomschrijving
sich fatal auswirken = een fatale uitwerking hebben
ein Risiko eingehen = een risico nemen, een risico lopen
das Kaufhaus, das Warenhaus = het warenhuis
verderblich = bederfelijk
der anerkannte Transportbetrieb, das anerkannte Transportunternehmen = het erkende transportbedrijf, de erkende transportonderneming
reduzieren = reduceren
merklich, wahrnehmbar = waarneembaar, merkbaar
heimisch = hier: eigen, thuis
eine bestimmte Menge fassen = een bepaalde hoeveelheid bevatten
das Gehäuse = het omhulsel, de behuizing
alltäglich = alledaags
Belastungen aussetzen = aan belastingen blootstellen
der Kratzer = de kras
kratzfest = krasbestendig
verbreitet = verspreid
die Zugabe, der Zusatz = de toegift, de toevoeging
beilegen = bijvoegen
erschöpfen = volledig verbruiken, uitputten
erfreulich = heuglijk
aufladen = opladen
aufladbar = oplaadbaar
der Alltagsbetrieb = hier: het alledaags gebruik
die Laufzeit = de looptijd
wechseln, auswechseln = wisselen, verwisselen, uitwisselen
der Akkusatz = de batterijset, de batterijenset
verfügen über = beschikken over, bezitten
das Netzkabel = het netsnoer, de netkabel
Musik aufnehmen = muziek opnemen
anschließen = aansluiten
die Erweiterung = de uitbreiding
die Speicherkarte = de geheugenkaart
der Prospekt, das Prospekt, die Broschüre = de folder, de brochure
die Darstellung von Fotos = het afbeelden van foto's
bestehen auf einem eigenen Format = aandringen op een eigen format, staan op een eigen formaat
mühevoll, mühsam = moeilijk, moeizaam
umwandeln = omzetten, veranderen
kostenfrei, kostenlos, gratis = kosteloos, gratis
der Rechner, der Computer = de computer
die Erläuterung, die Erklärung = de uitleg
der Verbraucher, der Konsument = de verbruiker, de consument
günstig, vorteilhaft = gunstig, voordelig
sich lobend äußern über = zich lovend uiten over
beeinträchtigen = afbreuk doen aan, nadelig beïnvloeden
der Durchschnitt = de doorsnee, de doorsnede, de diameter
geeignet für = geschikt voor