Duits : Nederlands
die Tür = de deur
gegen = tegen
er darf = hij mag
das Zimmer = de kamer
zumindest = tenminste
das Tier = het dier
das Haustier = het huisdier
Was soll denn das heißen? = Wat wil je daarmee zeggen?
sehr einfach = heel gemakkelijk
die ganze Zeit = de hele tijd
Gassi gehen = de hond uitlaten
zum Beispiel = bijvoorbeeld
tauschen = ruilen
abgemacht = afgesproken
Mist = Waardeloos
es regnet = het regent
regnen = regenen
die Regenjacke = de regenjas
der Einkaufszettel = het boodschappenlijstje
Na los! = Vooruit!
Mach schon! = Schiet op!
warten = wachten
die Wüstenratte = de woestijnrat
die Verantwortung = de verantwoordelijkheid
anleinen = aanlijnen