gute Besserung	Da tut’s weh!	Das tut mir leid
der Arm, die Arme	der Arzt	das Bein
die Brust	der Bauch	der Hals
die Hand, die Hände	die Haare	die Kopfschmerzen
die Haut	die Halsschmerzen	die Zahnschmerzen
das Knie	das Fieber	der Mund
die Nase	die Augen	das Ohr, die Ohren
der Patient / die Patientin	die Schmerzen	der Körper
der Rücken	der Muskel	der Zahn
der Zahnarzt	die Zähne	der Finger

Dat spijt me	Daar doet het pijn!	Beterschap
de been	de arts	de arm, de armen
de hals	de buik	de borst
de hoofdpijn	de haren	de hand, de handen
de kiespijn / de tand (of kies-) pijn	de keelpijn	de huid
de mond	de koorts	de knie
het oor, de oren	de ogen	de neus
de romp	de pijn	de patiënt, de patiënte
de tand	de spier	de rug
de vinger	de tanden	de tandarts

der Fuss, die Füsse	die Backe/ die Wange	Abitur gemacht
Herr Doktor, mir / mich geht’s nicht gut.	eine Blutung	eine Gehirnerschütterung
Eine Nacht zur Beobachtung.	eine Untersuchung	eine Entzündung
ein Röntgenfoto machen	gebrochen	ein frohes neues / Jahr guten Rutsch ins neue Jahr
verletzt	Hat es Sie/Ihnen geschmeckt?	Haben Sie/Ihnen schon gewählt?
das Haar	der Kopf	das Auge
Ich bin auf den Kopf gefallen.	Ich habe eine Blinddarmentzündung.	Ich habe Nasenbluten.
Ich habe eine Beule.	Ich habe eine Schürfung.	Ich habe einen Kratzer.
Mir ist kalt.	Mich / Mir ist warm.	Ich habe mich / mir geschnitten.
Ich habe mir den Arm gebrochen.	Ich habe mir den Fuss verstaucht.	Mir tut der Bauch weh.

diploma gehaald	de wang	de voet, de voeten
een hersenschudding	een bloeding	Dokter, met mij gaat het niet goed.
een ontsteking	een onderzoek	Eén nachtje ter observatie.
Gelukkig nieuwjaar	gebroken	een röntgenfoto maken
Heeft u een keuze gemaakt?	Heeft het u gesmaakt?	gewond
het oog	het hoofd	het haar
Ik heb een bloedneus.	Ik heb een blindedarmontsteking.	Ik ben op mijn hoofd gevallen.
Ik heb een schram.	Ik heb een schaafwond.	Ik heb een buil.
Ik heb me gesneden.	Ik heb het warm.	Ik heb het koud.
Ik heb pijn in mijn buik.	Ik heb mijn voet verstuikt.	Ik heb mijn arm gebroken.

Ich spüre nichts.	Ich schicke dich/dir eine Postkarte.	Mir wird schwindlig.
Mich / Mir ist übel.	Mir ist schlecht.	Ich wünsche Sie/Ihnen einen angenehmen Aufenthalt.
Ist deine Mutter immer noch krank?	Kann ich Sie/Ihnen helfen?	Darf ich Sie/Ihnen etwas fragen?
Mir geht’s gut und dir?	In stiller Anteilnahme.	Mir tut das Bein weh
untersuchen	Achtung! Führerschein seit gestern.	frohe Weihnachten
Ruhe geben	ruhig liegenbleiben	der Muskelkater
die Seitenstechen	Ab jetzt sind wir zu dritt.	Was ist mit Ihnen los?
Was soll ich jetzt machen?	Welche Gliedmassen hat der Mensch?	Wir ziehen um! Unsere neue Adresse ist ...
Sie ist leider jetzt im Krankenhaus.	Herzlichen Glückwunsch zum Geburtstag.

Ik voel me duizelig.	Ik stuur je een ansichtkaart.	Ik merk niets.
Ik wens u een aangenaam verblijf.	Ik voel me ziek.	Ik voel me niet lekker.
Mag ik u iets vragen?	Kan ik u helpen?	Is je moeder nog ziek?
Mijn been doet zeer. .	Met oprechte deelneming.	Met mij gaat het goed en met jou?
Prettige Kerstdagen	Pas op! Gisteren het rijbewijs gehaald.	onderzoeken
spierpijn	rustig blijven liggen	rust geven
Wat is er met u aan de hand?	Vanaf nu zijn we met zijn drieën.	steken in mijn zij
Wij zijn verhuisd. Ons nieuwe adres is ...	Welke ledematen heeft de mens?	Wat moet ik nu doen?
	Hartelijk gefeliciteerd met je verjaardag.	Ze ligt helaas in het ziekenhuis.