die Teigkarte	sich zu Tisch setzen	die Mandeln
der Essig	das Backblech	backen
die Kuchenformen	schützen – geschützt	betäufeln – betäufelt
das Besteck	einpinseln, eingepinselt	die Beilage
die Dose	der Dosenöffner	die Butter
die Bratpfanne	braten	der Ausländer
das ausländische Gericht	Teig ausstreichen	die Nudeln
die Spätzle	durchgebacken	trocken
der Sparschäler	das Ei / die Eier	der Eischnee
das Eiweiß	fein schneiden	der Feinschmecker

de amandelen	aan tafel gaan zitten	deegkrabber
bakken	het bakblik	de azijn
besprenkelen – besprenkeld	beschermen – beschermd	de bakvormen
het bijgerecht	bestrijken, met een kwastje bestreken	het bestek
de boter	de blikopener	het blik
de buitenlander	braden	de braadpan
de deegwaren	de deeg uitsmeren	het buitenlandse gerecht
droog	doorbakken	deegwaren (tarweballetjes, deegballetjes)
het eiwit (geklopte)	het ei / de eieren	de dunschiller
de fijnproever	fijn snijden	het eiwit

fade	eine Flasche Wein	essen gehen
der Schneebesen	der Kuchen	das Gericht
der Hefeteig	der Gemüsehobel	der Schinken
mundgerechte Bissum	der Honig	in Ringe schneiden
tatsächlich	die Zutaten	kredenzen
das Fertiggericht	der Kellner / der Ober	die Küche
die Küchenuhr	der Küchentisch	die Küchenwaage
schlagen, geschlagen	die Knoblauchpresse	der Kühlschrank
der Koch/die Köchin/die Köche	kochen	die Gurke
das Kochbuch	die Tasse	der Wasserhahn

gaan eten	fles wijn	flauw
het gerecht	het gebak	de garde
de ham	de groetenschaaf	het gistdeeg
in ringen snijden	de honing	hapklare hapjes
inschenken	de ingrediënten	inderdaad
de keuken	de kelner / de ober	de instantmaaltijd
de keukenweegschaal	de keukentafel	de keukenklok
de koelkast	knoflookpers	kloppen, geklopt (van slagroom e.d.)
de komkommer	koken	de kok
de kraan	het kopje	het kookboek

das Kraut, – die Kräuter	der Korkenzieher	rustikal
der Löffel	hell	eine Mahlzeit zubereiten
das Mikrowellengerät/die Mikrowelle	anrichten, angerichtet	das Menü
die Speisekarte	das Messer	mit dem Schneebesen verrühren
per Hand	der Multivitaminsaft	weder…noch
das Öl	inzwischen	zusammenrollen, zusammengerollt
der Backofen	der Kochtopf	der Topf – die Töpfe
die Pfefferkörner	die Pizza	das Lokale Gericht
die Scheiben	ausprobieren	kosten
reiben	das Rezept	die Rechnung

landelijk	de kurkentrekker	het kruid, – de kruiden
maaltijd bereiden	licht	de lepel
het menu	maken, gemaakt (van eten)	de magnetron
met de garde erdoor roeren	het mes	de menukaart
noch…noch	het multivitaminesap	met de hand
oprollen, opgerold	ondertussen	de olie
de pan, - de pannen	de pan	de oven
het plaatselijke gerecht	de pizza	de peperkorrels
proeven	proberen	de plakken
de rekening	het recept	raspen

reif	die Schinkenrollen	schälen
die Untertasse	die Salatschleuder	die Schlagsahne
die Brühwurst	die Spezialität	deftig (Mahlzeit)
zäh	die Torte	den Tisch abräumen
den Tisch decken	einen Tisch reservieren	der Zahnstocher
die Zwiebeln	der Geschirrspüler	vom Tisch aufstehen
feststecken, festgesteckt	erhitzen	die Vielfalt
erwärmen, erwärmt	fett	unappetitlich
der Mörser	das Fleisch	das Nahrungsmitte
die Nahrung	vorgeheizt	vorheizen, vorgeheizt

schillen	de rolletjes ham	rijp
de slagroom	de sladroger	het schoteltje
stevig (eten)	de specialiteit	soort in bouillon gekookte worst
de tafel afruimen	de taart	taai
de tandenstoker	tafel reserveren	de tafel dekken
van tafel gaan	de vaatwasser	de uien
de verscheidenheid	verhitten	vastmaken, vastgemaakt (vastspelden)
vies	vet	verwarmen, verwarmd
het voedingsmiddel l	het vlees	de vijzel
voorverwarmen, voorverwarmd	voorverwarmd	het voedsel

die Gabel	der Gefrierschrank/die Gefriertruhe	die Früchte
waschen	das Würstchen, dieWürstchen	salzig
das Salz	salzen, gesalzen	der Sauerrahm
das Sauerkraut	möchten	hätten
Sollen wir irgendwo essen gehen?	Heute abend essen wir außer Haus.	Wohin gehst du am liebsten?
Ist dies ein gutes Restaurant?	Gibt es auch vegetarische Mahlzeiten?	Wir haben bei einem Spezialitätenrestaurant einen Tisch.
reserviert	Wir gehen zum Chinesen.	Ist hier noch frei?
Herr Ober, ich hätte gerne die Speisekarte.	Wir nehmen das Tagesgericht.	Herr Ober, wir möchten bestellen.
Was können Sie uns empfehlen?	Ich habe großen Appetit.	Haben Sie schon eineWahl getroffen?
Wollen Sie auch einen Nachtisch?	Guten Appetit!	ZumWohl!

de vruchten	de vrieskist	de vork
zout	worstje, het – de worstjes	wassen
de zure room	zouten, gezouten	het zout
zou graag (willen)hebben	zou graag willen	de zuurkool
Waar ga jij het liefst heen?	Vanavond gaan wij uit eten.	Zullen wij ergens gaan eten?
Wij hebben bij een specialiteitenrestaurant een tafel.	Zijn er ook vegetarische maaltijden?	Is dit een goed restaurant?
Is hier nog een plaats vrij?	Wij gaan naar de Chinees.	besproken
Ober, wij willen graag bestellen.	Wij nemen het menu van de dag.	Ober, mag ik de menukaart?
Heeft u al een keuze gemaakt?	Ik heb veel trek.	Wat kunt u ons aanbevelen?
Op uw gezondheid!	Smakelijk eten!	Wilt u ook een toetje?

Ist alles zu Ihrer Zufriedenheit?	DerWeißwein ist etwas süßlich.	Ich hätte gern ein Glas Rotwein.
Ich trinke keinen Alkohol, denn ich muss noch fahren.	Wollen Sie dem Koch komplimentieren?	Haben Sie lieber Bratkartoffeln oder Salzkartoffeln?
Ist der Schweinebraten mager?	Fräulein, die Rechnung bitte.	Alles zusammen oder jeder einzeln.
Es ist üblich 5 bis 10 Prozent Trinkgeld zu geben.	Wollen Sie auf der Rechnung die Mehrwertsteuer angeben?	Ich möchte noch eine Tasse Kaffee.
Das ist heute leider nicht im Angebot.	Hat es Ihnen geschmeckt?	Wir kommen bestimmt einmal wieder.
Dieses Getränk ist vom Haus.

Mag ik een glas rode wijn?	De witte wijn is een beetje zoet.	Is alles naar uw zin?
Heeft u liever gebakken of gekookte aardappelen?	Wilt u de complimenten aan de kok overbrengen?	Ik drink geen alcohol, want ik moet nog rijden.
Alles bij elkaar of iedereen apart.	Juffrouw, mag ik de rekening?	Is het gebraden varkensvlees mager?
Ik wou graag nog een kopje koffie.	Wilt u op de rekening de BTWvermelden?	Het is gebruikelijk om 5 tot 10% fooi te geven.
Wij komen beslist eens terug.	Heeft het u gesmaakt?	Dat kunnen wij u helaas vandaag niet aanbieden.
		Dit drankje is van de zaak.