Duits : Nederlands
morgens / mittags / abends = ’s morgens / ’s middags / ‘s avonds
am Ende links/rechts = aan het eind links/rechts
hinter dem Hotel = achter het hotel
das Bad is auf dem Flur = de badkamer op de verdieping
das Bettgestell = het bed
telefonieren = bellen
eine Nachricht = een bericht
belegte Zimmer = bezette kamers
das Freibad = het buitenbad
der Kurs = de cursus
der Dessertteller = het dessertbord
der tiefe Teller = het diepe bord
Deutschland = Duitsland
ein Familienzimmer mit Bad und WC = een gezinskamer met bad en WC
eine schöne Ausstattung = een mooie inrichting
ein Einzel- / Doppelzimmer = een eenpersoons- / tweepersoonskamer
1. / 2. Weihnachtstag, der = eerste/tweede Kerstdag
die Hilfe = de hulp
die Einbaukommode = de inbouwladekast
eine Orangensaft = een jus d'orange
das Zimmer im Nebengebäude = de kamer in het bijgebouw
die Zimmernummer = het kamernummer
die Schublade = de lade
eine Notiz = een notitie
Frühstück, das / frühstücken = ontbijt, het / ontbijten
Österreich = Oostenrijk
im ersten Stock = op de 1e verdieping
im Erdgeschoss = op de begane grond
pro Zimmer pro Nacht = per kamer per nacht
pro Person pro Nacht = per persoon per nacht
der Regalboden = de plank
die Schüssel, die Schale = de schaal
die Praktantin = de stagiaire
die Teetasse mit Untertasse = het theekopje met schotel
eine Tomatensuppe = een tomatensoep
Tschüss, Servus, Grüß Gott, auf Wiedersehen, Tschau = tot ziens
heute abend = vanavond
der Geburtstag = de verjaardag
versichern = verzekeren
die Versicherungsgesellschaft = de verzekeringsmaatschappij
das Flugzeug = het vliegtuig
vorbereiten = voorbereiden
das Schwimmbad / das Hallenbad = het zwembad / het binnenbad
Schweiz, die = Zwitserland
die Niederlande = Nederland