Duits : Nederlands
Aachen = Aken
die Maas = de Maas
die Nordsee = de Noordzee
der Tee = de thee
der Zoo = de dierentuin
der Bahnhof = het station
ziehen = trekken
der Stuhl = de stoel
Athen = Athene
Basel = Bazel
Berlin = Berlijn
Paris = Parijs
Kärnten = Karinthië
Köln = Keulen
Brüssel = Brussel
das Bad = het bad
die Tür = de deur
die Küche = de keuken
hören = horen
der Tag = de dag
der Rhein = de Rijn
der Monat = de maand
der Mai = mei
Bayern = Beieren
heute = vandaag
Fräulein = meisje
der Urlaub = de vakantie
das Jahr = het jaar
helfen = helpen
der ADAC = de ANWB
das Fährschiff / die Fähre = de veerboot
das Gesamtergebnis = het eindresultaat
die Note = het cijfer
mangelhaft = twijfelachtig
ausreichend = voldoende
die Hälfte = de helft
die Kritik = de kritiek
aktuell = aktueel
überraschend = verrassend
die Reederei = de rederij
ausführlich = uitvoerig
das Mal = de keer
positiv = positief