Duits : Nederlands das Allgemeinwissen = de algemene kennis der Alltag = het alledaagse leven der Anzug = het pak die Auszeit = de korte onderbreking beliebt = populair beten = bidden bevor = voordat die Führung = de leiding etwas halten für = vinden der Haushalt = het huishouden loben = prijzen reizen = prikkelen scheitern = mislukken staunen = zich verbazen sich unterhalten = praten die Verabredung = de afspraak während = terwijl ziemlich = tamelijk