Duits : Nederlands
Darf ich die Schuhe anprobieren? = Mag ik de schoenen passen?
Ich habe zu wenig Geld, ich kann leider nicht bar bezahlen. = Ik heb te weinig geld, ik kan helaas niet contant betalen.
Ich muss noch einkaufen. = Ik moet nog boodschappen doen.
Ich suche etwas zum Lesen = Ik ben op zoek naar iets om te lezen.
Sie haben ein Jahr Garantie. = U heeft een jaar garantie.
Kann ich mit Karte bezahlen? = Mag ik pinnen?
Das Kleid passt gut. = De jurk past goed.
Haben Sie Kleingeld? = Kunt u gepast betalen?
Die Tasche ist aus Leder. = De tas is van leer.
Passen die Schuhe? = Passen de schoenen?
Das Mehl ist im untersten Regal gleich rechts. = De bloem staat op het onderste rek direct rechts.
Ich trage gern Röcke. = Ik draag graag rokken.
Ich muss mich noch anziehen. = Ik moet me nog aankleden.
Haben Sie eine Tüte? = Heeft u een zakje?