Latijn : Nederlands mirus = wonderbaarlijk bellum = oorlog gero (gerĕre) / gessi / gestus = dragen / brengen / verrichten / uitvoeren potestas / potestatis = macht / mogelijkheid / gelegenheid habeo / habui / habitus = hebben / houden / (+ 2 acc.) beschouwen als specto (spectare) = kijken naar / zien multus = veel multi = vele(n) quamvis (voegw.) = hoewel nemo / nullius = niemand magnus = groot servus = slaaf libertus = vrijgelatene