Latijn : Nederlands civis / civis = burger fingo (fingĕre) / finxi / fictus = vormen / vervaardigen / verzinnen adversarius = tegenstander / vijand opinor (opinari) = menen / denken / geloven mensis / mensis = maand debeo / debui / debitum = verschuldigd zijn / moeten libero (liberare) + abl. = bevrijden van pauci / paucorum (mv.) = weinige(n) / enkele(n) sensus / sensus = waarneming- (svermogen) / gevoel / gedachte / mening dolor / doloris = pijn / verdriet