Latijn : Nederlands nuntius = bode / bericht te (acc.) = jou / je interficio (interficĕre) = doden iubeo (iubēre) = bevelen nam = want / namelijk numquam = nooit semper = altijd custodio (custodire) = bewaken / passen op paro (parare) = gereedmaken / voorbereiden gladius = zwaard que = en (staat altijd achter het woord) deinde (bijw.) = vervolgens capio (capĕre) = pakken / (in)nemen primum = eerst ago (agĕre) = drijven / voeren / doen / verrichten appropinquo (appropinquare) + dat. = naderen saluto (salutare) = begroeten plenus, -a, -um + gen. = vol van / met mihi (dat.) = (aan / voor) mij longus, -a, -um = lang narro (narrare) = vertellen