Latijn : Nederlands
qualis, -is, -e (qualis) = hoedanig / wat voor een / zodanig als
nolo (nolle) = niet willen
-ve = of (wordt achter het woord gezet)
nimis (bijw.) = te / te veel
difficilis, -is, -e (difficilis) = moeilijk
probo (probare) = goedkeuren / aannemelijk maken
cerno (cernĕre) = waarnemen / zien
an = of (geeft een vraagzin aan)
extuli = perf. van effero (efferre)
effero (efferre) = naar buiten dragen / brengen / verheffen
fatum = (nood)lot
crimen, criminis (o) = beschuldiging / aanklacht / misdaad / vergrijp
liber, -a, -um = vrij
domo (domare) = temmen / bedwingen
rideo (ridēre) = lachen (om)
miser, misera, miserum = ongelukkig / ellendig
contentus, -a, -um (+ abl.) = tevreden (met)
toga = toga (officiële bovenkleed van de Romeinen)
plebs, plebis (v) = (gewone) volk
subeo (subire) = naderen / binnengaan
rectus, -a, -um = recht(op) / juist / goed
mens, mentis (v) = geest / verstand / gedachte
tantus, -a, -um = zo groot / zo veel
nego (negare) = weigeren / ontkennen / zeggen dat niet
amor, amoris (m) = liefde
gaudium = vreugde
torqueo (torquēre) = draaien / kwellen / folteren
nimium (bijw.) = al te zeer
quam + superl. = zo...mogelijk
quam primum = zo snel mogelijk
occasio, occasionis (v) = gelegenheid
caecus, -a, -um = blind