Latijn : Nederlands
agitur = agere, 1. drijven 2. doen, handelen 3. onderhandelen
abest = abesse, 1. afwezig zijn 2. verwijderd zijn
aperio = aperire, 1. openen 2. bekendmaken
consilia = consilium, 1. de raad 2. het plan, de beslissing
deducunt = deducere, 1. wegbrengen 2. begeleiden
debet = debere, 1. moeten 2. verschuldigd zijn
liberam = liber, vrij
periculi = periculum, het gevaar
populo = populus, het volk
pulchra = pulcher, mooi
rei publicae = res publica, de staat
statim = statim, dadelijk
venis = venire, komen
virgines = virgo, 1. de maagd 2.de jonge vrouw
vocatur = vocare, 1. roepen 2. noemen