Latijn : Nederlands gladiator = gladiator salutare = groeten / begroeten alius = ander alius ... alius = de een ... de ander alii ... alii = sommigen ... anderen petere = vragen / aanvallen gladius = zwaard timor = angst / vrees vacare = vrij zijn van / niet hebben igitur = dus / daarom victoria = overwinning pugnare = vechten / strijden laborare = hard werken / zich inspannen sustinere = uithouden / verdragen / volhouden observare = letten op / kijken naar tandem = eindelijk / ten slotte / toch modo = juist / alleen / slechts neque ... neque = noch ... noch / [niet ... en ook niet] neque ... neque = [noch ... noch] / niet ... en ook niet pugna = gevecht alter = de een / de ander alter ... alterum = elkaar vulnerare = verwonden studere = studeren / willen tam = zo iniustus = onrechtvaardig pecunia = geld abundare = in overvloed hebben divitiae = rijkdom carere = niet hebben amor = liefde ne ... quidem = ook niet / [zelfs niet] ne ... quidem = [ook niet] / zelfs niet ludus = spel / school iacere = liggen victor = winnaar cedere = weggaan / verlaten nex = dood / moord dolere = bedroefd zijn / treuren littera = letter litterae = brief