Spaans : Nederlands el muchacho = de jongen la muchacha = het meisje la envidia = de jaloezie ponerse de acuerdo = tot overeenstemming komen la trampa = de val el atardecer = het vallen van de avond el pozo = de put burlarse de = de spot drijven met valiente = dapper atacar = aanvallen pegar = slaan la herida = de wond iluminar = verlichten el campo = het platteland