- Engels Nederlands
- people = mensen
- animals = dieren
- weather = weer
- buildings = gebouwen
- nature = natuur
- climate = klimaat
- rain = regen
- season = seizoen
- low temperature = lage temperatuur
- dry = droog
- sun = zon
- tropical = tropisch
- fish = vis
- egg = ei
- rice = rijst
- sausage = worst
- banana = banaan
- cheese = kaas
- apple = appel
- ham = ham
- bread = brood
- soup = soep
- potato = aardappel
- chocolate sprinkles = chocoladehagel