Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Vraag Antwoord
  • agglomeratie = Een grote stad, met daaraan vastgegroeide dorpen.
  • arbeiderswijk = De wijken die na 1850, dicht bij het centrum werden gebouwd voor de fabrieksarbeiders.
  • bevolkingsdichtheid = Het aantal mensen per vierkante kilometer.
  • breedtecirkel = Horizontale lijn van het graadnet.
  • coördinaten = Een combinatie van letters en/of getallen waarmee je een plaats op aarde kunt opzoeken.
  • eengezinswoning = Een huis op de begane grond dat groot genoeg is voor een gezin.
  • evenaar = De horizontale lijn om de aarde heen die de aarde in twee halfronden verdeelt.
  • forens = Iemand die op een andere plek woont dan hij werkt en elke dag op en neer reist.
  • gated community = Afgesloten en bewaakte woonwijk waar rijke mensen wonen.
  • geplande stad = Nieuwe, op een tekentafel uitgedachte stad die daarna is gebouwd.
  • graadnet = Lijnen op de wereldbol om precies een plek te bepalen.
  • halfrond = De noordelijke- of de zuidelijke helft van de wereldbol.
  • hoogbouw = Gebouw met meerdere verdiepingen of flats.
  • landbouw = Akkerbouw, veeteelt, tuinbouw en bosbouw.
  • lengtecirkel = Verticale lijn van het graadnet.
  • medina = Het centrum van een oude Arabische stad.
  • nieuwbouwwijk = Wijk aan de rand van de stad met verschillende soorten grote eengezinswoningen.
  • Noordpool = Poolgebied op 90° noorderbreedte (NB).
  • nulmeridiaan = De lengtegraad die de aarde verdeelt in een oostelijke en westelijke helft.
  • overgangsgebied = Het gebied tussen stad en platteland met een mix van groen, bedrijventerreinen, landbouw en nieuwe woonwijken.
  • platteland = Het gebied buiten de stad met landbouw, dorpjes en natuurgebied.
  • sloppenwijk = Illegale wijk aan de rand van de stad in arme landen, waar de allerarmste mensen wonen in eenvoudige, zelfgemaakte hutjes.
  • stad = Een plaats met meer dan vijftigduizend inwoners, die dicht bij elkaar wonen, en met veel stedelijke functies (wonen, werken, vervoer en voorzieningen).
  • stadscentrum = Het binnenste of oudste stukje van een stad en het gebied daaromheen met winkels en horeca.
  • stadsgewest = Als een stad of agglomeratie samenwerkt met de omliggende dorpen.
  • stedelijk netwerk = Een aantal stadsgewesten die veel contacten met elkaar hebben, omdat ze bij elkaar in de buurt liggen en elkaar aanvullen.
  • stedelijke functies = Taken die een stad heeft voor haar eigen inwoners en de omgeving van de stad, zoals wonen, werken, vervoer en voorzieningen.
  • suburbanisatie = Mensen vertrekken uit de stad om te gaan wonen buiten de stad.
  • urbanisatie (verstedelijking) / verstedelijking (urbanisatie) = Mensen verhuizen van het platteland naar de stad, waardoor de steden groeien.
  • Zuidpool = Poolgebied op 90° zuiderbreedte (ZB).