Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Vraag Antwoord
  • analfabetisme = Niet kunnen lezen en schrijven.
  • armoedegrens = Het inkomen dat je minimaal nodig hebt om te kunnen leven: voor wonen, eten en kleding.
  • bbp = Bruto binnenlands product: het totale inkomen dat in een land in een jaar wordt verdiend.
  • bbp per hoofd = Het bbp gedeeld door het aantal inwoners.
  • beroepsbevolking = De groep mensen in een land die betaald werk heeft of daarnaar zoekt.
  • centrum = De landen/gebieden met de meeste rijkdom en macht.
  • commerciĆ«le landbouw = Landbouwbedrijven in handen van bedrijven uit rijkere landen waar geproduceerd wordt voor de export.
  • continentaal schaalniveau = Je kijkt naar een werelddeel.
  • derdewereldlanden / ontwikkelingslanden = Landen die arm zijn en in de periferie liggen.
  • diensten = Mensen doen iets voor andere mensen.
  • Human Development Index (HDI) = Je kijkt naar verschillende kenmerken die samen bepalen of een land rijk is of arm.
  • industrie = Het maken van producten uit grondstoffen.
  • informele sector = Diensten in arme landen waarvoor geen vergunning is afgegeven. Er zijn dus geen gegevens bekend bij de regering. Ook heb je er geen opleiding voor nodig.
  • inzoomen = Wisselen van schaalniveau: van een hoger niveau naar een lager niveau.
  • levensverwachting = Hoe oud iemand gemiddeld zal worden.
  • lokaal schaalniveau = Je kijkt naar een plaats.
  • microkrediet = Dit is een kleine lening met een lage rente die inwoners van arme landen kunnen afsluiten om bijvoorbeeld een eigen bedrijfje te beginnen of te verbeteren.
  • mondiaal schaalniveau = Je kijkt naar de wereld.
  • nationaal schaalniveau = Je kijkt naar een land.
  • noodhulp = Hulp bij een natuurramp of oorlog.
  • ontwikkelingshulp = Hulp van de rijke landen aan de arme landen.
  • ontwikkelingssamenwerking = Samenwerking waarbij arme en rijke landen samen kijken hoe het leven in arme landen blijvend kan worden verbeterd.
  • periferie = Landen/gebieden die arm zijn en weinig macht hebben.
  • regionaal schaalniveau = Je kijkt naar een streek of provincie.
  • schaalniveau = De grootte van het gebied dat je bekijkt.
  • semiperiferie = Landen/gebieden die tussen het centrum en de periferie zitten.
  • uitzoomen = Wisselen van schaalniveau: van een lager niveau naar een hoger niveau.
  • westerse landen = Landen met de meeste rijkdom en macht (centrum).
  • zelfvoorzienende landbouw = De opbrengst van een landbouwbedrijf is alleen bedoeld om er zelf van te kunnen leven.