Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Vraag Antwoord
  • absolute armoede = Armoede waarbij mensen niet kunnen voorzien in hun basisbehoeften: voeding, onderdak, onderwijs en gezondheidszorg.
  • analfabetisme = Het percentage van de bevolking dat niet kan lezen en schrijven.
  • arbeidsintensief = Er zijn vooral arbeiders nodig om te produceren.
  • armoedegrens = Het inkomen dat iemand nodig heeft om te kunnen voorzien in de basisbehoeften.
  • bbp per hoofd = Het bruto binnenlands product gedeeld door het aantal inwoners in een land.
  • beroepsbevolking = Het deel van de bevolking tussen de 15 en 65 jaar (werkend en werkloos) dat betaald werk kan doen.
  • bruto binnenlands product (bbp) = De totale waarde van alle geproduceerde goederen en diensten in een land.
  • centrum = Rijke landen met een heel hoge HDI en een grote invloed in de wereld.
  • commercieel = Bedrijven die gericht zijn op het maken van winst.
  • continentaal schaalniveau = De grootte van een gebied dat je bekijkt is een werelddeel.
  • derdewereldlanden (ontwikkelingslanden) / Ontwikkelingslanden (derdewereldlanden) = Arme landen met een lage HDI.
  • geografisch schaalniveau = Het niveau waarop je een verschijnsel bekijkt.
  • Human Development Index (HDI) = Een getal dat wordt gebruikt om de ontwikkeling van landen te meten.
  • informele sector = Baantjes en bedrijfjes waarvoor geen vergunning is afgegeven. Er zijn dus geen gegevens bekend bij de regering. Bijvoorbeeld: schoenpoetser, straatverkoper of autowasser.
  • invoerrechten = Extra geld dat landen vragen om goederen in hun land te mogen invoeren.
  • inzoomen = De aarde van dichtbij bekijken: je bekijkt een kleiner gebied en ziet meer details.
  • kapitaalintensief = Productie waarbij vooral geld (kapitaal) nodig is.
  • kolonialisme = Het innemen van overzeese gebieden door Europese landen om er economisch of politiek beter van te worden.
  • levensverwachting = Gemiddeld aantal jaren dat iemand bij zijn geboorte naar verwachting heeft te leven.
  • lokaal schaalniveau = De grootte van een gebied dat je bekijkt heeft de omvang van een stad of een wijk.
  • microkredieten = Kleine leningen aan ondernemers in arme landen waarmee ze een bedrijfje kunnen opzetten of uitbreiden, zodat ze een beter inkomen krijgen.
  • mondiaal schaalniveau = De grootte van een gebied dat je bekijkt heeft de omvang van de wereld.
  • nationaal schaalniveau = De grootte van een gebied dat je bekijkt heeft de omvang van een land.
  • niet-gouvernementele organisaties (ngo's) = Hulporganisaties die onafhankeliijk van overheden werken.
  • noodhulp = Hulp die bij een ramp wordt gegeven.
  • ontwikkelingshulp = Hulp van de rijke landen aan de arme landen.
  • ontwikkelingssamenwerking = Samenwerking waarbij arme en rijke landen samen bekijken hoe met geld, goederen of kennis het leven in arme landen landen kan worden verbeterd.
  • opkomende economieën = Landen waarvan de economieën sneller groeien dan die van andere landen.
  • periferie = Arme landen met een lage HDI,
  • primaire sector = De economische sector die gericht is op het produceren van landbouwproducten en grondstoffen.
  • regionaal schaalniveau = De grootte van een gebied dat je bekijkt heeft de omvang van een provincie.
  • relatieve armoede = Armoede vergeleken met het gemiddelde inkomen van een land.
  • secundaire sector = De economische sector die gericht is op de productie van industriële goederen.
  • semiperiferie = Landen die niet bij het centrum en de periferie horen.
  • tertiaire sector = De economische sector die gericht is op het leveren van diensten.
  • uitzoomen = Een groter gebied bekijken: je ziet dan minder details, maar meer relaties tussen gebieden.
  • westerse landen = Een groep rijke centrumlanden die bestaat uit: West-Europa, Verenigde Staten, Canada, Australië, Nieuw-Zeeland, Japan, Zuid-Korea en Israël.
  • zelfvoorzienend = Voedsel produceren voor eigen gebruik.