EN
NL
FR
DE
ES
IT
Learn vocabulary
Tips
Study method
Start
Wozzol
Tips
Study method
About
Vocabulary lists
News
What can you do?
Learn vocabulary
Learn lines
Learn pictures
Explanation
FAQs
Articles
If you would like to learn more vocabulary in a foreign language please let us know.
Contact us
Vocabulary list
Vocabulary lists
Duits
TrabiTour
vwo 3e editie
1 vwo
Textbuch B, Kapitel 4.A
Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.
Actions
Open list to learn
Print the list as
flashcards
Export list as text file
Duits
Nederlands
Ich bewege mich gern.
=
Ik beweeg graag.
auf dem Sportplatz
=
op het sportveld
im Schwimmbad
=
in het zwembad
ein eigenes Pferd
=
een eigen paard
in der Reithalle
=
in de manege
anstrengend
=
vermoeiend / inspannend
enttäuscht
=
teleurgesteld
langsam
=
langzaam
schnell
=
snel
sportlich
=
sportief
stolz auf (+4)
=
trots op
unentschieden
=
onbeslist / in een gelijkspel
in den Ferien
=
in de vakantie
gewinnen
=
winnen
laufen
=
hardlopen
reiten
=
paard rijden
schwimmen
=
zwemmen
trainieren
=
trainen
üben
=
oefenen
verlieren
=
verliezen
ein Tor schießen
=
een goal scoren
Rad fahren
=
fietsen
Ski fahren
=
skiën
Schlittschuh laufen
=
schaatsen
Sport machen
=
sporten / aan sport doen
in einem Verein sein
=
bij een vereniging zitten
Fußball spielen
=
voetballen
Hockey spielen
=
hockeyen
Tischtennis spielen
=
tafeltennissen
Volleyball spielen
=
volleyballen
der Ball
=
de bal
die Bälle
=
de ballen
die Kraft
=
de kracht
die Leichtathletik
=
de atletiek
die Mannschaft
=
het elftal
die Mannschaften
=
de elftallen
der Ski
=
de ski
die Skier
=
de ski's
der Sport / die Sportarten
=
de sport
die Sportkleidung
=
de sportkleding
die Sportschuhe
=
de sportschoenen
das Spiel
=
de wedstrijd (bij balsporten)
die Spiele
=
de wedstrijden (bij balsporten)
der Wettkampf
=
de wedstrijd (geen balsport)
die Wettkämpfe
=
de wedstrijden (geen balsport)
das Surfbrett
=
de surfplank
die Surfbretter
=
de surfplanken
der Tennisplatz
=
de tennisbaan
der Tennisschläger
=
het tennisracket
das Tor
=
het doel(punt)
die Tore
=
de doel(punten)
das Training
=
de training
die Trainingshose
=
de trainingsbroek
das Trikot
=
het (sport)shirt
die Weltmeisterschaft / die WM
=
het wereldkampioenschap / het WK
das Ziel
=
de finish
der Zuschauer
=
de toeschouwer
die Zuschauer
=
de toeschouwers