Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Duits Nederlands
  • fehlen = schelen
  • was fehlt Ihnen? = wat scheelt er met u?
  • ablenken = afleiden
  • fördern = ondersteunen/ bevorderen
  • heiraten = huwen / trouwen
  • unterstützen = ondersteunen
  • nachschlagen = opzoeken (in WB, bv.)
  • stärken = versterken
  • übersetzen = vertalen
  • schwitzen = zweten
  • verschreiben = voorschrijven (arts)
  • gesund = gezond
  • in = in / naar (richting) / over (tijd)
  • langfristig = op lange termijn / langdurig
  • zu = naar (richting)
  • unwohl = onwel / ongemakkelijk
  • weh = pijn
  • schmerzhaft = pijnlijk
  • übel = misselijk / vies
  • mir ist übel = ik ben misselijk
  • was ist los? = wat is er aan de hand?
  • krank = ziek
  • der Kopf tut mir weh = ik heb hoofdpijn
  • ich habe Bauchschmerzen = ik heb buikpijn