Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Duits Nederlands
  • der Liebeskummer = het liefdesverdriet
  • die Beziehung = de relatie
  • die Hochzeit = de bruiloft
  • der Hochzeitstag = de trouwdag
  • der Valentinstag = de Valentijnsdag
  • der Humor = de humor
  • die Eigenschaft = de eigenschap
  • zusammen = samen
  • gemeinsam = samen, gezamenlijk
  • miteinander = met elkaar
  • allein = alleen, in je eentje
  • verheiratet = getrouwd
  • humorvoll = humoristisch
  • lustig = grappig, vrolijk
  • sympathisch = sympathiek
  • (un)treu = (on)trouw
  • eifersüchtig = jaloers
  • ehrlich = eerlijk
  • hübsch = knap, mooi
  • sportlich = sportief
  • begeistert = enthousiast
  • verrückt = gek
  • witzig = grappig
  • zuverlässig = betrouwbaar
  • anmachen = versieren
  • hoffen = hopen
  • sich verlieben in = verliefd worden op
  • sich verknallen in = verliefd worden op (omgangstaal)
  • betrügen = bedriegen
  • kuscheln = knuffelen
  • ist egal = maakt niet uit
  • sofort = meteen, direct