Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Duits Nederlands
  • kaufen = kopen
  • sparen = sparen
  • bestellen = bestellen
  • kosten = kosten
  • verdienen = verdienen
  • der Verkäufer = de verkoper
  • der Nebenjob = de bijbaan
  • das Taschengeld = het zakgeld
  • das Konto = de (bank)rekening
  • das Portemonnaie = de portemonnaie
  • das Geschäft / der Laden = de winkel
  • teuer = duur
  • billig = goedkoop
  • preiswert = voordelig
  • umsonst = gratis, voor niets
  • Geld abheben = pinnen (bij automaat)
  • die Geldkarte = de pinpas