Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Duits Nederlands
  • der Fußball = de voetbal
  • Fußball spielen = voetballen
  • Basketball spielen = basketballen
  • Volleyball spielen = volleyballen
  • Tennis spielen = tennissen
  • Tischtennis = tafeltennis
  • Hockey spielen = hockeyen
  • der Ball / ”-e = de bal
  • der Hockeyschläger / = de hockeystick
  • der Tennisschläger / = het tennisracket
  • der Trainingsanzug / ”-e = het trainingspak
  • das Trikot / -s = het shirt
  • die Hose / -n = de broek
  • die Socke = de sok
  • der Schuh / -e = de schoen
  • segeln = zeilen
  • das Segelboot / -e = de zeilboot
  • surfen = surfen
  • das Surfbrett / -er = de surfplank
  • Wasserball = waterpolo
  • schwimmen = zwemmen
  • das Schwimmbad / ”-er = het zwembad
  • eislaufen = schaatsen
  • der Schlittschuh = de schaats
  • Rennrad fahren = wielrennen
  • das Rennrad / ”-er = de racefiets
  • Ski fahren = skiën
  • der Ski / -er = de ski
  • snowboarden = snowboarden
  • rutschen = glijden
  • bremsen = remmen
  • lenken = sturen
  • das Skateboard / -s = het skateboard
  • der Unfall / “-e = het ongeluk
  • reiten = paardrijden
  • das Pferd / -e = het paard
  • laufen = hardlopen
  • turnen = turnen
  • tanzen = dansen
  • gewinnen = winnen
  • verlieren = verliezen
  • das Spiel / -e = de wedstrijd (met een bal en 2 partijen)
  • das Fußballspiel = de voetbalwedstrijd
  • der Wettkampf / ”-e = de wedstrijd (overige betekenissen)
  • das Tor / -e = het doelpunt, het doel
  • die Mannschaft / -en = de ploeg, het team
  • der Boxwettkampf = de bokswedstrijd
  • die Leichtathletik = atletiek