EN
NL
FR
DE
ES
IT
Learn vocabulary
Tips
Study method
Start
Wozzol
Tips
Study method
About
Vocabulary lists
News
What can you do?
Learn vocabulary
Learn lines
Learn pictures
Explanation
FAQs
Articles
If you would like to learn more vocabulary in a foreign language please let us know.
Contact us
Vocabulary list
Vocabulary lists
Duits
TrabiTour
vwo 2e editie
Arbeitsbuch C, Kapitel 8, Aufgabe 3.4
Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.
Actions
Open list to learn
Print the list as
flashcards
Export list as text file
Duits
Nederlands
füttern
=
voeren
ausführen
=
uitlaten
an der Leine
=
aan de lijn
fressen
=
eten (van dieren)
das Tier / -e
=
het dier
der Hund / -e
=
de hond
mit meinem Hund
=
met mijn hond
die Katze / -n
=
de kat, de poes
der Vogel / ”
=
de vogel
der Käfi g / -e
=
de kooi
in einem Käfi g sitzen
=
in een kooi zitten
der Goldfisch / -e
=
de goudvis
das Kaninchen /
=
het konijn
das Meerschweinchen /
=
de cavia
der Hamster /
=
de hamster
die Maus / ”-e
=
de muis
das Pferd / -e
=
het paard
das Tierheim / -e
=
het asiel
ins Tierheim bringen
=
naar het asiel brengen
in den Sommerferien
=
in de zomervakantie
der Tierfreund / -e
=
de dierenliefhebber
der Tierarzt / ”-e
=
de dierenarts
der Bauernhof / ”-e
=
de boerderij
die Kuh / ”-e
=
de koe
die Ziege / -n
=
de geit
das Schaf / -e
=
het schaap
das Schwein / -e
=
het varken
der Bauer / -n
=
de boer
die Bäuerin / -nen
=
de boerin
der Bär / -en
=
de beer
der Affe / -n
=
de aap
jung, alt
=
jong, oud
klein, groß
=
klein, groot
lieb, süß
=
lief
schnell, langsam
=
snel, langzaam
dick, dünn
=
dik, dun
lustig
=
vrolijk, grappig
traurig
=
verdrietig
glücklich
=
gelukkig
manchmal
=
soms
wenn
=
als (indien)
lieben
=
houden van
bedeuten
=
betekenen
für mich
=
voor mij