EN
NL
FR
DE
ES
IT
Learn vocabulary
Tips
Study method
Start
Wozzol
Tips
Study method
About
Vocabulary lists
News
What can you do?
Learn vocabulary
Learn lines
Learn pictures
Explanation
FAQs
Articles
If you would like to learn more vocabulary in a foreign language please let us know.
Contact us
Vocabulary list
Vocabulary lists
Duits
TrabiTour
vwo 2e editie
Arbeitsbuch F, Kapitel 17, Aufgabe 3.3
Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.
Actions
Open list to learn
Print the list as
flashcards
Export list as text file
Duits
Nederlands
der Aufsatz
=
het opstel
das Ausland
=
het buitenland
ins Ausland fahren
=
naar het buitenland gaan
der Ausländer / ~
=
de buitenlander
der Austausch
=
de uitwisseling
der Ausweis
=
het identiteitsbewijs
die Bevölkerung
=
de bevolking
die Brücke / -n
=
de brug
der Eidgenosse
=
(ander woord voor) de Zwitser
der Einwohner / ~
=
de inwoner
die Erde
=
de aarde
der Europäer / ~
=
de Europeaan
die EU
=
de EU
der Gegensatz / “-e
=
de tegenstelling
die Grenze / -n
=
de grens
die Gruppe
=
de groep
die Hauptstadt / “-e
=
de hoofdstad
die Klassenfahrt / -en
=
het schoolreisje
der Krieg / -e
=
de oorlog
die Kultur
=
de cultuur
die Landkarte / -n
=
de landkaart
die Meinung / -en
=
de mening
die Metropole
=
de metropool
das Problem / -e
=
het probleem
das Projekt / -e
=
het project
der Reichtum / “-er
=
de rijkdom
die Religion / -en
=
de religie
das Stück / -e
=
het stuk
der Unterschied / -e
=
het verschil
die Währung
=
de valuta, de munteenheid
die Wirtschaft
=
de economie, het bedrijfsleven
die Zeitung / -en
=
de krant
die Zusammenarbeit
=
de samenwerking
der Sinn
=
de zin, de betekenis
dafür / dagegen sein
=
(er)voor / (er)tegen zijn
damals
=
toen, destijds
eidgenössisch
=
(ander woord voor) Zwitsers
fremd
=
vreemd, onbekend
gehören zu
=
horen bij
international
=
internationaal
ja (midden in een zin)
=
immers
kontrollieren
=
controleren
kulturell
=
cultureel
modern
=
modern
selten
=
zelden, zeldzaam
sich streiten
=
ruziemaken, ruziën
teilen
=
delen
teilnehmen an
=
meedoen aan, deelnemen aan
(in)tolerant
=
(in)tolerant
wirklich
=
werkelijk, echt