Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Duits Nederlands
  • der Anfang = het begin
  • außerdem = bovendien
  • austauschen = uitwisselen
  • einfach = gemakkelijk
  • fast = bijna
  • gefallen = bevallen
  • toll = geweldig
  • der Unterricht = het onderwijs
  • wenn = wanneer
  • das Wetter = het weer
  • die Ecke = de hoek
  • die Farbe = de kleur
  • das Holz = het hout
  • mal = eens
  • leider = helaas
  • neben = naast
  • riesig = reusachtig
  • sonst = verder
  • der Stock = de verdieping
  • weich = zacht
  • aussterben = uitsterven
  • ebenfalls = ook
  • das Fleisch = het vlees
  • gehören zu = behoren tot
  • das Jahrhundert = de eeuw
  • der Platz = de plek
  • das Schloss = het paleis
  • der See = het meer
  • zerstören = verwoesten
  • zum Beispiel = bijvoorbeeld
  • außer = behalve
  • der Ausflug = het uitstapje
  • bevor = voordat
  • empfehlen = aanbevelen
  • das Erlebnis = de belevenis
  • der Erwachsene = de volwassene
  • nah = dichtbij
  • sich beschäftigen mit = zich bezighouden met
  • stattfinden = plaatsvinden
  • der Tierpark = de dierentuin