Wozzol

Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.

  • Duits Nederlands
  • die Annahme = de veronderstelling
  • die Aussage = de uitspraak / de verklaring
  • die Bewertung = het oordeel / de beoordeling
  • einladen = uitnodigen
  • erörtern = bespreken
  • gewiss = zeker
  • letztlich = uiteindelijk
  • nützen = van nut zijn
  • proben = oefenen
  • der Rahmen = het kader
  • schlagartig = opeens / ineens
  • scherzhaft = pijnlijk
  • der Schutz = de bescherming
  • die Verlogenheit = de leugenachtigheid / de doortraptheid
  • der Bahnfahrer = de treinreiziger
  • die Befürchtung = de vrees / de angst
  • beschwichtigen = kalmeren
  • die Erziehung = de opvoeding
  • fertig = klaar
  • gestikulieren = gebaren
  • der Kampfschrei = de strijdkreet
  • lächeln = glimlachen
  • der Rohrstock = het rieten stokje
  • sabbern = kwijlen
  • Der Schaffner = de conducteur
  • schlimm = erg
  • seltsam = eigenaardig / vreemd
  • der Sitz = de stoel / de zitting
  • das Zugabteil = de treincoupé
  • der Durchblick = het begrip / het inzicht
  • das Ganze = het geheel
  • der Gegenstand = het voorwerp
  • das Geräusch = het geluid
  • sich herausstellen = blijken
  • kämpfen = vechten / strijden
  • die Kurve = de bocht
  • das Loch = het gat
  • die Seite = de kant
  • das Spital = het ziekenhuis
  • das Staunen = de verbazing
  • angemessen = gepast / passend
  • der Angriff = de aanval
  • anzünden = aansteken
  • ausgesetzt sein = blootgesteld worden aan
  • das Bedürfnis = de behoefte
  • beeinträchtigen = belemmeren / afbreuk doen aan
  • beobachten = waarnemen / bekijken
  • bilden = vormen
  • bislang = tot nu toe
  • die Erholung = de ontspanning
  • die Erkrankung = het ziek worden / de ziekte
  • erregend = opzienbarend / opwindend
  • der Kampf = de strijd / het gevecht
  • die Kneipe = de kroeg / het café
  • stattdessen = in plaats daarvan
  • das Verbrechen = de misdaad
  • verschwinden = verdwijnen
  • aufputschen = oppeppen / stimuleren
  • ausgerechnet = juist / uitgerekend
  • dauerhaft = duurzaam
  • ebenbürtig = gelijkwaardig
  • der Einsteiger = beginner / de beginneling
  • die Erschöpfung = de uitputting
  • das Kaff = het plaatsje / het gehucht
  • sinken = dalen
  • der Stammplatz = de vaste plaats
  • der Stock = de verdieping
  • sich vergnügen = zich amuseren / plezier hebben
  • verhaften = arresteren
  • vortäuschen = doen alsof / voorwenden
  • wählerisch = kieskeurig
  • die Abhörwanze = het afluisterapparaat
  • die Behörde = de overheid
  • die Beschwerde = de klacht
  • die Bezeichnung = de aanduiding
  • das Bundesverfassungsgericht = het constitutioneel hof
  • einsperren = opsluiten
  • die Entscheidung = de beslissing / het besluit
  • die Existenz = het bestaan
  • die Finsternis = de duisternis
  • gefährden = in gevaar brengen
  • die Geschichte = het verhaal / de geschiedenis
  • die Linderung = de verzachting
  • partiell = gedeeltelijk
  • sofort = direct / onmiddellijk
  • die Verfassung = de grondwet / de constitutie
  • das Bild = de foto
  • die Klinke = de deurkruk
  • der Krieg = de oorlog
  • das Missfallen = de ontevredenheid / de afkeer
  • nachtreten = een trap na geven / natrappen
  • offenbar = blijkbaar / klaarblijkelijk
  • das Schmerzensgeld = het smartengeld
  • unterlassen = achterwege laten / nalaten
  • vereinbaren = afspreken
  • vertraglich = contractueel
  • werben = reclame maken
  • zusichern = garanderen
  • die Auswirkung = het effect
  • einzeln = individueel / apart / afzonderlijk
  • der Erfolg = het succes
  • faktisch = feitelijk
  • geeignet = geschikt
  • das Geschehen = het gebeuren
  • das Heimspiel = de thuiswedstrijd
  • die Leistung = de prestatie
  • die Unterstützung = de steun / de ondersteuning
  • zahlen = betalen / afrekenen