EN
NL
FR
DE
ES
IT
Learn vocabulary
Tips
Study method
Start
Wozzol
Tips
Study method
About
Vocabulary lists
News
What can you do?
Learn vocabulary
Learn lines
Learn pictures
Explanation
FAQs
Articles
If you would like to learn more vocabulary in a foreign language please let us know.
Contact us
Vocabulary list
Vocabulary lists
Duits
Malmberg
Na Klar!
Na Klar3-5v
Naklar3-5v-K5-DN ->
Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.
Actions
Open list to learn
Print the list as
flashcards
Export list as text file
Duits
Nederlands
anfauchen
=
uitvaren tegen / toesnauwen
die Angestellten
=
het personeel / de medewerkers
das Brett
=
de plank
der Gürtel
=
de riem / de gordel / de ceintuur
hören auf
=
gehoorzamen / luisteren naar
der Kalender
=
de agenda / de kalender
mitsamt
=
samen met
nächst
=
volgende
die Nervenheilanstalt
=
de psychiatrische inrichting
das Regal
=
het schap
spuren
=
gehoorzamen
die Axt
=
de bijl
bedauern
=
betreuren
die Beerdigung
=
de begrafenis
begeistert
=
enthousiast
gestalten
=
vorm geven / inrichten
großherzig
=
tolerant / grootmoedig / edelmoedig
hinterlassen
=
achterlaten
der Krebs
=
de kanker
die Nebenbuhlerin
=
de rivale
der Sarg
=
de doodskist
verbringen
=
doorbrengen
verprügeln
=
in elkaar slaan
der Aufbruch
=
de verandering / het vertrek
dagegen
=
daarentegen / echter
demnach
=
dus
der Konsens
=
de overeenstemming / de consensus
das Land
=
de deelstaat / het platteland
der Mangel
=
het gebrek / de tekortkoming
rückläufig
=
dalend / teruglopend / achteruitgaand
sich sehnen
=
verlangen
die Veröffentlichung
=
de publicatie
verstärkt
=
meer / intensiever
zufolge
=
volgens
achten auf
=
letten op
die Aufzeichnung
=
de opname
ausgerechnet
=
juist / uitgerekend
außer
=
behalve
das Äußere
=
het uiterlijk
die Begeisterung
=
het enthousiasme
beherzigen
=
ter harte nemen
egal
=
onverschillig / maakt niets uit
fies
=
walgelijk / vervelend
die Frisur
=
het kapsel
sich legen
=
afnemen / gaan liggen
neulich
=
pas geleden / onlangs
schmeichelhaft
=
vleiend
sich schminken
=
zich opmaken
stinksauer
=
vreselijk boos
umsonst
=
gratis
die Bedingung
=
de voorwaarde
die Ehe
=
het huwelijk
erfordern
=
vereisen
gründen
=
stichten / oprichten
prägen
=
kenmerken / bepalen
sich sehnen nach
=
verlangen naar
stattfinden
=
plaatsvinden
die Umfrage
=
de enquête
die Verbindlichkeiten
=
de verplichtingen
verlagern
=
verplaatsen
der Wandel
=
de verandering
zeitgemäß
=
modern
zuverlässig
=
betrouwbaar
beliebt
=
populair / geliefd
bewältigen
=
iets aankunnen / overwinnen
endgültig
=
definitief
das Erzeugnis
=
het product
geschickt
=
handig / behendig / bekwaam
gleichgültig
=
onverschillig
herkommen
=
vandaan komen
der Hersteller
=
de producent / de fabrikant
das Märchen
=
het sprookje
ohnehin
=
toch al
sogar
=
zelfs
die Verzerrung
=
de vervorming
sich austoben
=
uitrazen / zich uitleven
bereits
=
reeds / al
entgegen
=
tegemoet
die Ferien
=
de vakantie
die Fernsehübertragung
=
de televisieuitzending / de tv-uitzending
der Flug
=
de vlucht
die Krankheit
=
de ziekte
nur
=
slechts / maar
die Sucht
=
de verslaving
vervielfachen
=
vermenigvuldigen