EN
NL
FR
DE
ES
IT
Learn vocabulary
Tips
Study method
Start
Wozzol
Tips
Study method
About
Vocabulary lists
News
What can you do?
Learn vocabulary
Learn lines
Learn pictures
Explanation
FAQs
Articles
If you would like to learn more vocabulary in a foreign language please let us know.
Contact us
Vocabulary list
Vocabulary lists
Duits
Malmberg
Na Klar!
Na Klar3-6v
Naklar3-6v-K7-DN ->
Please check if the vocabulary list is correct before you learn it.
Actions
Open list to learn
Print the list as
flashcards
Export list as text file
Duits
Nederlands
ausfüllen
=
invullen
ausgleichen
=
compenseren / goedmaken
das Bargeld
=
het contant geld / de cash / het cashgeld
behindert
=
gehandicapt
der Flohmarkt
=
de rommelmarkt / de vlooienmarkt
gutschreiben
=
overmaken
herkömmlich
=
traditioneel
der Inserent
=
de adverteerder
der Kreislauf
=
de kringloop
das Mitglied
=
het lid
nachhaltig
=
blijvend / duurzaam
der Rasen
=
het grasveld
tapezieren
=
behangen
die Verwaltung
=
de administratie
die Währung
=
de valuta
der Zins
=
de rente
ausgewogen
=
evenwichtig
daher
=
daarom / vandaar
ehemalig
=
voormalig
frohlocken
=
juichen
handfest
=
stevig
herabsetzen
=
verminderen / verlagen
die Krankenkasse
=
het ziekenfonds
die Stätte
=
de plek / de plaats
der Stellenwert
=
de waarde / de betekenis / het belang
verkörpern
=
belichamen
der Verzehr
=
de consumptie / het gebruik
das Zeitalter
=
het tijdperk
die Armbanduhr
=
het horloge
auswandern
=
emigreren
die Gegend
=
de streek / de omgeving
der Geschäftsmann
=
de zakenman
die Heimat
=
het geboorteland
herausfinden
=
ontdekken
herstellen
=
produceren / maken
holprig
=
hobbelig
der Imbiss
=
de snackbar
der Metzger
=
de slager
die Mücke
=
de mug
der Ritz
=
de spleet
schlaksig
=
slungelig
der Schuppen
=
de schuur
der Verlust
=
het verlies
belegen
=
bewijzen / aantonen
die Beschränkung
=
de beperking / de inperking
erstaunt
=
verbaasd
die Haftpflicht
=
de wettelijke aansprakelijkheid
nahezu
=
bijna / welhaast
verschmutzt
=
vervuild
der Alltag
=
de dagelijkse sleur / het leven van alledag / de routine
bekleckern
=
morsen
berücksichtigen
=
rekening houden met / in aanmerking nemen
sich beschweren
=
klagen
betreuen
=
verzorgen / begeleiden
durchaus
=
volstrekt / helemaal / absoluut
das Feuerzeug
=
de aansteker
die Führung
=
de leiding / de gids
die Gewürze
=
de kruiden
die Hemmung
=
de remming
das Klavier
=
de piano
der Schreibtisch
=
het bureau
die Schwelle
=
de drempel
stochern
=
peuteren
stolpern
=
struikelen
der Vorhang
=
het gordijn
die Arbeitsgemeinschaft
=
het samenwerkingsverband / de workshop
der Aussiedler
=
de emigrant
der Brennpunkt
=
het brandpunt
entschärfen
=
minder erg maken / afzwakken
der Ersatz
=
de vervanging
obligatorisch
=
verplicht
die Stärke
=
de kracht / de sterkte
die Verhältnisse
=
de omstandigheden
verwahren
=
veilig opbergen
weitgehend
=
verdergaand
wider
=
tegen
angesichts
=
met het oog op / gezien
deswegen
=
daarom
die Erleichterung
=
de opluchting / de verlichting
die Feder
=
de pen / de veer
profund
=
diepliggend / grondig
der Schrank
=
de kast
die Substanz
=
de inhoud / de substantie
die Tasse
=
het kopje
zudem
=
bovendien / ook
zurückweisen
=
afwijzen / niet accepteren
die Zuschrift
=
de brief
ausliefern
=
overleveren
erzieherisch
=
pedagogisch / opvoedkundig
die Härte
=
de hardvochtigheid / de hardheid
der Okzident
=
het Westen
der Orient
=
het Oosten
sozialisieren
=
opvoeden / socialiseren
der Zeichentrickfilm
=
de tekenfilm
der Zugang
=
de toegang / de entree
derzeit
=
momenteel / op het moment
faul
=
lui
das Handy
=
het mobieltje / de gsm / de mobiele telefoon
kursieren
=
in omloop zijn / de ronde doen
die Kurznachrichten
=
de korte berichten
mogeln
=
sjoemelen / bedriegen
verpassen
=
missen
der Anschluss
=
de aansluiting
ausstatten mit
=
voorzien van
die Häme
=
de hatelijkheid
das Klo
=
de wc / het toilet
die Tastatur
=
het toetsenbord
verheeren
=
verwoesten / vernietigen
die Wand
=
de muur / de wand
aufzeigen
=
laten zien / tonen / demonstreren
einschließlich
=
inclusief
die Folge
=
het gevolg
der Laie
=
de leek
täuschen
=
misleiden
der Verbraucher
=
de consument
verstehen
=
in staat zijn / erin slagen
vorwerfen
=
verwijten